vaandel

rocca

Een verslag van het eerste bezoek van mevrouw Hélène Nolthenius aan Assisi in 1946, zoals zij het zelf optekende voor het tijdschrift van de Derde Orde - tegenwoordig 'Franciscaanse Leken Orde' (FLO).
Hélène Nolthenius, die op 22 april 2000 overleed, bleef sindsdien een goede bekende in franciscaanse kring. In 1988 verscheen haar studie over Franciscus: Een man uit het dal van Spoleto. (Voor een recensie van dat boek klik hier.) Toen ik haar ter gelegenheid van het verschijnen van dit boek interviewde, stelde ze mij onder meer bijgaand artikel ter hand.

Hans Sevenhoven

angela van foligno
Angela van Foligno

Naar het Land der 'Volmaakte Vreugde'

Hélène Nolthenius

Het is zes uur in de morgen, de sterren staan nog aan de hemel. Alle klokken van het dikommuurde stadje Spoleto luiden voor de vroegmis terwijl ik voor mijn driekwart kapot geschoten hotel op de bus te wachten sta. Wie reizen wil in Italië moet het vroeg doen, anders mist hij alle aansluitingen. Des te beter! Want nu ben ik al voor dag en dauw in Foligno, in de stad van Angela, die mystieke tertiaris. Ik zal er de Mis nog kunnen horen, en alles opzoeken wat herinnert aan de gelukzalige volgelinge van Sint Frans.
En wie weet vind ik daar nog wel een vervoermiddel dat me naar dom van spoletode stad van die andere felle Franciscaan brengt, naar Todi. Het wordt langzaam licht terwijl ik in een oud vehikel het dal doorrijd dat zich, vóór Perugia, zal verbreden als tot een presenteerblad van de Serafijnse stad, Assisi. Daar ligt het einddoel van de reis die mij met horten en stoten, van Rome uit, onze heiligdommen langs voerde: Rieti en Fontecolombo en Greccio waar Franciscus Kerstmis vierde. Het was ontroerend schoon, heel Italië is een wonderland… maar Assisi zal alles overtreffen, mijn hart klopt luider als ik er aan denk. Behoort de heuvelrug hier aan mijn rechterhand al tot de Subasio, de brede wachter van Franciscus’ stad? Ik kijk op mijn kaart. Ja, het is zeker de Subasio, en zie daar doemt ook Foligno op.
Och, Foligno! De pelgrim van 1946 schuift verbijsterd door de stuk geschoten straten en vindt niets dat hem troosten of stichten kan. Enkel de Dom is nog blijven staan voor wie Gods vergiffenis wil afsmeken over zoveel barbarij. Wat ooit aan de gelukzalige Angela herinnerd heeft is bedolven onder het puin.
En als ik, na de Mis, ergens over de toonbank mijn zwarte koffie drink, hoor ik dat er geen enkel voertuig meer vertrekt die dag, niet naar Todi, niet naar Montefalco, niet naar Assisi. Daar sta ik, met vele lege uren voor me.

Ergens op een pleintje houd ik krijgsraad met mijn engel. De ochtendkoelte maakt een mens optimist in Italië. En zo komt het dat ik na peinzende blikken op mijn kaart en over de vlakte, mijn gezond verstand laat zwichten voor mijn jaren oud verlangen om tenminste één maal de stad van de Heilige Landloper te naderen zoals het betaamt: ik ga te voet naar Assisi, 17 kilometer.
Compagnons, voici la route. Hoe monter begint men zo’n tocht als de zon nog niet boven de Subasio uit is en over de akkers een koor van leeuweriken zich aan het oefenen is. Overmorgen immers herdenken ze de dag waarop ze vóór 720 jaar de ziel van de dode Franciscus ten hemel geleidden!

Hoe monter begint men zo’n tocht en in welke staat wordt hij beëindigd: door een doodmoe, vaal bestoven bedelaar, die uitgedroogd langs arme olijven en schrale wijnstokken sjouwt op het heetst van de dag. En toch zal ik al mijn leven dankbaar blijven om die dwaze, onvergetelijke onderneming.
Dankbaar vooral om dat éne moment:

Niet ver van Foligno, afzijds van de weg op een heuvel, ligt Spello, dik in zijn wallen, door toeristen vergeten. Dreef Franciscus hier geen duivelen uit?
De verbrokkelde muren staan ze nog altijd na te kijken. Ik klauter op goed geluk de nauwe bochtige straatjes door en als ik bijna boven ben – langs trapjes, door poortjes, fonteinen en mariabeeldjes voorbij – hoor ik van héél ver een klok luiden. Zo’n klok beiert alleen maar in … is het mogelijk?
Ik ren een hoek om, onder een toren door … en waarachtig, daar zie ik ze liggen: Sa. Maria degli Angeli links en Assisi rechts, de burcht er boven en de berg erachter, juist zoals ik mij, in het verre Holland, alles zo vaak heb voorgesteld. De haard der Serafijnse Orden, en klokgelui als rook kringelend erboven… Waaraan heb ik het verdiend dat ik dit aanschouwen mag van aangezicht tot aangezicht, hoog bij de stadsmuur van Spello?
Het ene uur na het andere verstrijkt terwijl ik langzaam, langzaam de simpele rechte toren van defranciscusbasiliek Basiliek naderbij kom die sinds de tijden van Broeder Elias oprijst boven Franciscus’ graf. Een boer heeft mij een landweg gewezen, en een meisje bood mij, toen de dorst me kwelde, water en een tros druiven aan. Men wenst mij een goede reis, en zegt, dat het niet ver meer is, en dat er duizenden pelgrims zullen komen voor het heerlijke feest van vier Oktober.

Aan mijn rechterhand zie ik nu duidelijk een groene vlek tegen de berghelling, dat zijn de Carceri. Links ligt Rivo Torto aan de straatweg, en dichterbij, tussen de bomen gedoken, ontdek ik eensklaps het grauwe dak van Santa Chiara’s heiligdom, San Damiano. In de stad onderscheid ik daken en torens en ik noem alle kerken die ik weet met name. Het zijn er veel.
Maar ik ben een slechte pelgrim. Ik denk niet aan de devotie en relikwieën, ik denk enkel nog aan de schaduw en de koele dranken die ik in Assisi te vinden hoop. In Holland Broeder Zon bezingen kan ieder zondaar maar om het in Italië te kunnen doen moet men een Franciscus wezen!

In de stad wordt geplaveid, geschrobd en versierd. Men richt tribunes op en zet hele stegen af met een bedrijvigheid waartoe een Italiaan niet vaker dan eens per jaar in staat is. Overmorgen is het immers feest, dan is Franciscus jarig. Kardinaals en Orde-generaals zullen Assisi bezoeken, ministers zijn niet te goed om de barrevoeter te huldigen, ja, de president van de republiek is op komst in eigen persoon: Franciscus is immers Italië’s patroon! Ik zie het gedoe aan en ben dankbaar om de dag van bedevaartsrust die me nog scheidt van het hoog bezoek. Assisi, ik ben eindelijk in Assisi! En opeens is het met alle vermoeienis gedaan. Ik gun me amper tijd om een hotel te zoeken en dan loop ik over het brede plein naar de Basiliek, de donkere koelte van de Onderkerk door en de trap af – langs een dweilende broeders – naar de crypt, naar het graf van Vader Frans.

Nu staat de maan groot en bijna vol boven de olijvenhelling. In de arme sacristie van San Damiano heb ik met een oude pater zitten praten, wiens boeken ik in Holland gelezen heb, zodat hij eigenlijk een bekende voor mij carceriwas. het is laat geworden, en ik moet terug om mij gereed te maken voor de Metten en de Nachtmis.

Is het nog slechts een goede dag geleden sinds ik warm en stoffig Assisi binnenslofte? Het hele stadje is mij al zo vertrouwd, met zijn steile straatjes en kromme huisjes en zijn verrukkelijke, ruige kerkgevels. Ik heb de Mis - de Vigiliemis van Sint Frans, paars en gezongen! - bijgewoond in de Basiliek, ik heb Franciscus; huis bezocht en de stal waar hij geboren is. Ik heb naar de verweerde pui van de Rufino-kathedraal zitten kijken, ik heb boven bij de burchtrots gestaan en Sint Clara gedag gezegd, die stil en verheven in haar glazen graf ligt. En tenslotte ben ik in galop naar de Carceri gelopen, het gewijde steeneikbos halverwege de Monte Subasio. Het was daar zo stil, tussen de grotten van Bernardus en Rufinus en Leone, en men zag er zo ver over het wijde dal van Spoleto. Hier was Franciscus' liefste kluizenarij ...
Maar veel tijd had ik niet, om vijf uur begonnen de plechtige Vespers in de Basiliek, en beneden bij Porziuncola zou de Transitus-viering zijn rond het hutje waar hij stierf op juist zo'n zachte maannacht. En daarom draafde ik de berg weer af, tevreden dat mijn voeten geen dienst weigerden - van morgenavond aan mogen zij dagenlang rusten in Italiaanse, Zwitserse, Franse en Belgische treinen! - en met een vol verwachting kloppend hart.

Ik sta stil op het steile weggetje van San Damiano naar de stad, om adem te halen en eens te lachen. San DamianoDe Vespers in de Basiliek waren prachtig, met kostbare tapijten en wel vier gemijterde bisschoppen, en zó solemneel dat ik er totaal niets van begreep. Maar van het oude gregoriaans geen klank te bespeuren! Apart uit Rome gehuurde lekenzangers - ze logeren luidruchtig in mijn hotel - galmden apart in Rome gecomponeerde muziek die in Holland eeuwig het 'nihil obstat' zou blijven ontberen. Maar mooi was het toch.
Op dat moment beginnen in de stad de klokken te luiden, de Zonnelied-klok van het raadhuis, en de prachtige klokken van de Basiliek, en nog andere. Dan, achter mij, het klepeltje van San Damiano. Nu, in het dal, Rivo Torto en Porziuncola.
Ik sta roerloos te luisteren tussen de olijven, dan zet ik het op een lopen van puur plezier. Het is feest, het is feest, de patroon van Italië, de populairste heilige van de wereld, de kleine armoedige Sint Frans van 'De Rees' en onze communiteit ... hij is jarig in de hemel. O, klokkengejubel door de nacht.

Als ik het plein van de Basiliek overga, flakkert er toortslicht uit de galmgaten van de toren, en even realiseer ik mij het vreemde van een Nachtmis die men zonder dassen en dikke kleren bezoekt: de nacht is zoel, en in de overvolle kerk zal het zelfs ondragelijk warm zijn.
Metten en Nachtmis in de 'Benedenkerk'. Bij het licht der geweldige altaarkaarsen ontwaar ik tussen de gewelven de beroemde,skyline diep kleurige fresco's van Cimabue en Duccio di Buoninsegna, die anders nauwelijks te onderscheiden zijn. De H. Mis wordt opgedragen door de Generaal der Conventuelen, een Amerikaan.

Honderden mensen komen op de treden van het Hoofdaltaar knielen om de heilige Communie te ontvangen, zorg en smeekbeden in hun ogen: Italië is in grote nood, als Franciscus niet bijspringt, hoe moet het dan gaan? Ik, in hun midden, voel me bijna schuldig omdat ik op dit moment eigenlijk niets te vragen, enkel te bedanken heb. Maar mijn vreugde is tè groot, er is voor geen ander gevoelen plaats in mijn hart.
Van uitslapen komt niet veel. Nog voor het licht is trekken beneden langs mijn raam zingende mensen voorbij. Het zijn tertiarissen uit alle delen van Italië, de autobussen parkeren buiten de stadsmuur. De zon is alweer present en alles wat in Umbrië maar enigszins beieren kan, weet van geen ophouden meer. Als ik op straat kom struikel ik over tribunes en raak in verward in guirlandes. Affiches en omroepers bereiden de bevolking op de komst vanpresident, ministers en kardinalen vooren iedereen loopt rond in zijn beste pak.

Ik loop de stad uit om naar Porziuncola te gaan, stof en benzinedamp kolken om mij heen, fotografen stellen zich op waar de president De Nicola langs zal komen ... 
Als ik mij eens omdraai zie ik eensklaps duidelijk Sint Frans op de Subasio staan. Leone telt op zijn vingers af hoeveel hoge importante lieden er naar Assisi komen en dan draait Franciscus zich om en grijpt Leone bij de mouw. 'Te voornaam voor ons, Broeder-Lam-Gods, laten we gauw de stilte opzoeken!'

In Santa Maria degli Angeli wordt de Mis gecelebreerd door de Kardinaal-Protector van de Orde, hij houdt een preek van meer dan een uur, en de goede manieren der mishorende gelovigen laten allengs iets te wensen over. Wat is er veel te zien in deze op zichzelf allerlelijkste, veel te grote kerk. Daar ligt Porziuncola, verzonken in de stenen ruimte, haar stenen wand gepolijst door de kussen der gelovigen. Daar ligt de Transitus-kapel, waar VaderSan Rufino Frans gestorven is. Daar groeien, in een hofje, de gewijde rozenstruiken. Hoe was dit alles vóór zeven eeuwen? Dicht bos, en stilte, en simpele schoonheid ... men wordt bijna mistroostig door het grote verschil.

Maar in de sacristie zit een pater die dadelijk naar Hollandse medebroeders vraagt, als ik hem om een H. Mis voor de Hollandse Derde Orde kom verzoeken. Wij kennen dezelfde mensen, wij praten over franciscaanse toestanden hier en ginds in het Noorden, en opeens weet ik mij thuis, als in de schoot van mijn familie. 'Er is een zuster van ons uit Holland gekomen!' lacht op datzelfde moment de pater, en hij zoekt een vracht souvenirs voor mij uit, medailles, ringetjes, bidprentjes en rozenblaadjes. Voor de Hollandse tertiarissen! verklaart hij. En als ik weer buiten sta op het rumoerige plein, en uit het naderend juichen de komst van president De Nicola afleid, en daarbóven Assisi op de heuvel zie liggen met haar muren en burcht en almaar-beierende klokkentoren haal ik diep adem.
Het is me of ik met die armvol onnozele souveniertjes heel de franciscaanse geest, heel de wonderlijke, hooggestemde feestvreugde van deze nacht en deze morgen, omvat houd. Licht, simpelheid, devotie, blijdschap, en liefde, liefde ... het wel op uit de bron die Assisi heet, ik heb er mijn vaten mee volgeschept: nu kan ik terug naar Holland gaan.

04.02.13 top