Niet ver van Foligno, afzijds van de weg op een heuvel, ligt Spello, dik in zijn wallen, door toeristen vergeten. Dreef Franciscus hier geen duivelen uit?
De verbrokkelde muren staan ze nog altijd na te kijken. Ik klauter op goed geluk de nauwe bochtige straatjes door en als ik bijna boven ben – langs trapjes, door poortjes, fonteinen en mariabeeldjes voorbij – hoor ik van héél ver een klok luiden. Zo’n klok beiert alleen maar in … is het mogelijk?
Ik ren een hoek om, onder een toren door … en waarachtig, daar zie ik ze liggen: Sa. Maria degli Angeli links en Assisi rechts, de burcht er boven en de berg erachter, juist zoals ik mij, in het verre Holland, alles zo vaak heb voorgesteld. De haard der Serafijnse Orden, en klokgelui als rook kringelend erboven… Waaraan heb ik het verdiend dat ik dit aanschouwen mag van aangezicht tot aangezicht, hoog bij de stadsmuur van Spello? Het ene uur na het andere verstrijkt terwijl ik langzaam, langzaam de simpele rechte toren van de Basiliek naderbij kom die sinds de tijden van Broeder Elias oprijst boven Franciscus’ graf. Een boer heeft mij een landweg gewezen, en een meisje bood mij, toen de dorst me kwelde, water en een tros druiven aan. Men wenst mij een goede reis, en zegt, dat het niet ver meer is, en dat er duizenden pelgrims zullen komen voor het heerlijke feest van vier Oktober.
Aan mijn rechterhand zie ik nu duidelijk een groene vlek tegen de berghelling, dat zijn de Carceri. Links ligt Rivo Torto aan de straatweg, en dichterbij, tussen de bomen gedoken, ontdek ik eensklaps het grauwe dak van Santa Chiara’s heiligdom, San Damiano. In de stad onderscheid ik daken en torens en ik noem alle kerken die ik weet met name. Het zijn er veel.
Maar ik ben een slechte pelgrim. Ik denk niet aan de devotie en relikwieën, ik denk enkel nog aan de schaduw en de koele dranken die ik in Assisi te vinden hoop. In Holland Broeder Zon bezingen kan ieder zondaar maar om het in Italië te kunnen doen moet men een Franciscus wezen!
In de stad wordt geplaveid, geschrobd en versierd. Men richt tribunes op en zet hele stegen af met een bedrijvigheid waartoe een Italiaan niet vaker dan eens per jaar in staat is. Overmorgen is het immers feest, dan is Franciscus jarig. Kardinaals en Orde-generaals zullen Assisi bezoeken, ministers zijn niet te goed om de barrevoeter te huldigen, ja, de president van de republiek is op komst in eigen persoon: Franciscus is immers Italië’s patroon! Ik zie het gedoe aan en ben dankbaar om de dag van bedevaartsrust die me nog scheidt van het hoog bezoek. Assisi, ik ben eindelijk in Assisi! En opeens is het met alle vermoeienis gedaan. Ik gun me amper tijd om een hotel te zoeken en dan loop ik over het brede plein naar de Basiliek, de donkere koelte van de Onderkerk door en de trap af – langs een dweilende broeders – naar de crypt, naar het graf van Vader Frans.
Nu staat de maan groot en bijna vol boven de olijvenhelling. In de arme sacristie van San Damiano heb ik met een oude pater zitten praten, wiens boeken ik in Holland gelezen heb, zodat hij eigenlijk een bekende voor mij was. het is laat geworden, en ik moet terug om mij gereed te maken voor de Metten en de Nachtmis.
Is het nog slechts een goede dag geleden sinds ik warm en stoffig Assisi binnenslofte? Het hele stadje is mij al zo vertrouwd, met zijn steile straatjes en kromme huisjes en zijn verrukkelijke, ruige kerkgevels. Ik heb de Mis - de Vigiliemis van Sint Frans, paars en gezongen! - bijgewoond in de Basiliek, ik heb Franciscus; huis bezocht en de stal waar hij geboren is. Ik heb naar de verweerde pui van de Rufino-kathedraal zitten kijken, ik heb boven bij de burchtrots gestaan en Sint Clara gedag gezegd, die stil en verheven in haar glazen graf ligt. En tenslotte ben ik in galop naar de Carceri gelopen, het gewijde steeneikbos halverwege de Monte Subasio. Het was daar zo stil, tussen de grotten van Bernardus en Rufinus en Leone, en men zag er zo ver over het wijde dal van Spoleto. Hier was Franciscus' liefste kluizenarij ...
Maar veel tijd had ik niet, om vijf uur begonnen de plechtige Vespers in de Basiliek, en beneden bij Porziuncola zou de Transitus-viering zijn rond het hutje waar hij stierf op juist zo'n zachte maannacht. En daarom draafde ik de berg weer af, tevreden dat mijn voeten geen dienst weigerden - van morgenavond aan mogen zij dagenlang rusten in Italiaanse, Zwitserse, Franse en Belgische treinen! - en met een vol verwachting kloppend hart.
Ik sta stil op het steile weggetje van San Damiano naar de stad, om adem te halen en eens te lachen. De Vespers in de Basiliek waren prachtig, met kostbare tapijten en wel vier gemijterde bisschoppen, en zó solemneel dat ik er totaal niets van begreep. Maar van het oude gregoriaans geen klank te bespeuren! Apart uit Rome gehuurde lekenzangers - ze logeren luidruchtig in mijn hotel - galmden apart in Rome gecomponeerde muziek die in Holland eeuwig het 'nihil obstat' zou blijven ontberen. Maar mooi was het toch.
Op dat moment beginnen in de stad de klokken te luiden, de Zonnelied-klok van het raadhuis, en de prachtige klokken van de Basiliek, en nog andere. Dan, achter mij, het klepeltje van San Damiano. Nu, in het dal, Rivo Torto en Porziuncola.
Ik sta roerloos te luisteren tussen de olijven, dan zet ik het op een lopen van puur plezier. Het is feest, het is feest, de patroon van Italië, de populairste heilige van de wereld, de kleine armoedige Sint Frans van 'De Rees' en onze communiteit ... hij is jarig in de hemel. O, klokkengejubel door de nacht.
Als ik het plein van de Basiliek overga, flakkert er toortslicht uit de galmgaten van de toren, en even realiseer ik mij het vreemde van een Nachtmis die men zonder dassen en dikke kleren bezoekt: de nacht is zoel, en in de overvolle kerk zal het zelfs ondragelijk warm zijn. Metten en Nachtmis in de 'Benedenkerk'. Bij het licht der geweldige altaarkaarsen ontwaar ik tussen de gewelven de beroemde, diep kleurige fresco's van Cimabue en Duccio di Buoninsegna, die anders nauwelijks te onderscheiden zijn. De H. Mis wordt opgedragen door de Generaal der Conventuelen, een Amerikaan.
Honderden mensen komen op de treden van het Hoofdaltaar knielen om de heilige Communie te ontvangen, zorg en smeekbeden in hun ogen: Italië is in grote nood, als Franciscus niet bijspringt, hoe moet het dan gaan? Ik, in hun midden, voel me bijna schuldig omdat ik op dit moment eigenlijk niets te vragen, enkel te bedanken heb. Maar mijn vreugde is tè groot, er is voor geen ander gevoelen plaats in mijn hart.
Van uitslapen komt niet veel. Nog voor het licht is trekken beneden langs mijn raam zingende mensen voorbij. Het zijn tertiarissen uit alle delen van Italië, de autobussen parkeren buiten de stadsmuur. De zon is alweer present en alles wat in Umbrië maar enigszins beieren kan, weet van geen ophouden meer. Als ik op straat kom struikel ik over tribunes en raak in verward in guirlandes. Affiches en omroepers bereiden de bevolking op de komst vanpresident, ministers en kardinalen vooren iedereen loopt rond in zijn beste pak.
Ik loop de stad uit om naar Porziuncola te gaan, stof en benzinedamp kolken om mij heen, fotografen stellen zich op waar de president De Nicola langs zal komen ...
Als ik mij eens omdraai zie ik eensklaps duidelijk Sint Frans op de Subasio staan. Leone telt op zijn vingers af hoeveel hoge importante lieden er naar Assisi komen en dan draait Franciscus zich om en grijpt Leone bij de mouw. 'Te voornaam voor ons, Broeder-Lam-Gods, laten we gauw de stilte opzoeken!'
In Santa Maria degli Angeli wordt de Mis gecelebreerd door de Kardinaal-Protector van de Orde, hij houdt een preek van meer dan een uur, en de goede manieren der mishorende gelovigen laten allengs iets te wensen over. Wat is er veel te zien in deze op zichzelf allerlelijkste, veel te grote kerk. Daar ligt Porziuncola, verzonken in de stenen ruimte, haar stenen wand gepolijst door de kussen der gelovigen. Daar ligt de Transitus-kapel, waar Vader Frans gestorven is. Daar groeien, in een hofje, de gewijde rozenstruiken. Hoe was dit alles vóór zeven eeuwen? Dicht bos, en stilte, en simpele schoonheid ... men wordt bijna mistroostig door het grote verschil.
Maar in de sacristie zit een pater die dadelijk naar Hollandse medebroeders vraagt, als ik hem om een H. Mis voor de Hollandse Derde Orde kom verzoeken. Wij kennen dezelfde mensen, wij praten over franciscaanse toestanden hier en ginds in het Noorden, en opeens weet ik mij thuis, als in de schoot van mijn familie. 'Er is een zuster van ons uit Holland gekomen!' lacht op datzelfde moment de pater, en hij zoekt een vracht souvenirs voor mij uit, medailles, ringetjes, bidprentjes en rozenblaadjes. Voor de Hollandse tertiarissen! verklaart hij. En als ik weer buiten sta op het rumoerige plein, en uit het naderend juichen de komst van president De Nicola afleid, en daarbóven Assisi op de heuvel zie liggen met haar muren en burcht en almaar-beierende klokkentoren haal ik diep adem.
Het is me of ik met die armvol onnozele souveniertjes heel de franciscaanse geest, heel de wonderlijke, hooggestemde feestvreugde van deze nacht en deze morgen, omvat houd. Licht, simpelheid, devotie, blijdschap, en liefde, liefde ... het wel op uit de bron die Assisi heet, ik heb er mijn vaten mee volgeschept: nu kan ik terug naar Holland gaan.
04.02.13 |