vaandel


Zie ook: Franciscus, Clara en de bloeiende
klaproos.

Op déze pagina negen oude en nieuwe verhalen over Franciscus:

1. Improvisatie-wedstrijd

2. De eerste ontmoeting van Franciscus met de vogels (Fioretto XVI)

3. Over de bomen en de wormen (2 Celano 165)

4. Over het zeer heilige wonder dat Sint-Franciscus verrichtte toen hij de bloeddorstige wolf van Gubbio bekeerde (Fioretto XXI)


5.
De maan in het water

6. Franciscus laat een worm voorgaan

7. Hoe Franciscus het geduld aanbeveelt

8. Hoe broeder Juniperus een paar ringen van het altaar haalde en ze weggaf uit liefde voor God

9. Franciscus wil de slaap afschaffen

 


Verhalen rondom Franciscus

Improvisatiewedstrijd
In Assisi, de geboortestad van Franciscus, organiseerde de 'Vereniging tot bescherming van dieren' een spreekwedstrijd voor de leerlingen van groep acht. De wedstrijd zou gehouden worden op 4 oktober, de sterfdag van Franciscus, en er werd een horloge uitgeloofd voor degene die het beste antwoord zou geven op een vraag over 'Franciscus en de dieren'.
Julia wilde die prijs graag winnen, want ze was het oudste kind in een groot gezin. En haar vader verdiende niet genoeg om zijn kinderen zulke dure dingen als een horloge te geven. Ze luisterde goed naar de verhalen, die hun onderwijzer over Franciscus vertelde om hen op de wedstrijd voor te bereiden. Maar nadat ze allemaal een spreekbeurt hadden gehad om te oefenen, had ze niet veel hoop meer dat zij het zou winnen. Alle leerlingen waren het erover eens, dat Tino en Maria de beste kansen hadden. Die konden allebei erg goed praten en hadden veel te vertellen. Julia werd gauw verlegen als iedereen naar haar keek. En bij de spreekwedstrijd zouden ook de ouders en het bestuur van de vereniging aanwezig zijn.
Het grootste lokaal van de school was dan ook helemaal vol op 4 oktober. De kinderen moesten wachten in hun eigen lokaal en werden om de beurt binnengeroepen. Ze moesten een briefje uit een doos pakken waarop hun nummer stond. Julia had het slecht getroffen, want ze had het hoogste nummer getrokken en was dus het laatste aan de beurt. Ze was liever nummer één geweest zoals Tino, dan was ze er maar van af en kon ze naar de andere kinderen luisteren. De prijs zou ze toch niet winnen.
Het leek wel of Tino helemaal niet zenuwachtig was. Zelfverzekerd ging hij de zaal binnen en liep naar de tafel waar het bestuur achter zat, dat moest beslissen. De onderwijzer stond naast de tafel met een papier in de hand waarop de vraag stond. Hij schraapte zijn keel en las van het papier: 'Stel je eens voor, dat er een ezel aankomt, die een grote zware kar de weg op moet trekken naar de stadspoort van Assisi. De ezel ziet er ondervoed en mager uit en het tuig heeft een groot gat gemaakt in zijn éne zijde. Hij is uitgeput en kan de kar bijna niet de heuvel opslepen. Maar de man, die er naast loopt, slaat het dier met zijn zweep, zodra het even stil wil staan. Dan komt Sint Franciscus de poort uit. Hij ziet de man en de ezel met de kar. Wat zegt Franciscus nu?'
Tino heeft gespannen geluisterd, maar lacht dan opgelucht. Hij vindt het niet moeilijk op deze vraag antwoord te geven. En hij begint dan ook rap: 'Sint Franciscus zegt: arme ezel! Moet jij die zware kar trekken! Je krijgt niet eens genoeg te eten en toch word je maar afgebeuld door je baas en nog geslagen ook. Als je mijn ezel was, zou ik je goed te eten geven, die lelijke wond schoonmaken en je huid borstelen ... Sint Franciscus zou hem broeder ezel noemen, want hij noemde alle dieren broeder en zuster ...'
Tino houdt even op om adem te halen en na te denken voordat hij verder gaat. Maar hij heeft al genoeg gezegd en de onderwijzer geeft hem een wenk om te gaan zitten. De mensen knikken hem goedkeurend toe en klappen in hun handen.
Dan worden de andere leerlingen om de beurt binnengeroepen. Niemand praat zo vlot als Tino, behalve Maria. Zij geeft op de vraag het volgende antwoord: 'Ik denk, dat Sint Franciscus naar de man toegaat en zegt: 'Hoe durf je die arme ezel zo te mishandelen? Denk je dat je het recht hebt hem zo te slaan omdat je de eigenaar bent? Hij krijgt niet eens genoeg te eten van je, hij is zo mager! Die kar is veel te zwaar voor dat magere dier om de heuvel op te slepen. Waarom help je hem niet de kar te trekken? Kijk eens, wat heeft dat tuig zijn huid kapot gemaakt. Je laat dat arme dier pijn lijden!'
Het lijkt wel of Maria echt boos is. Ze is er opgewonden van. De mensen lachen en ze krijgt evenals Tino een flink applaus.
Dan is als laatste Julia aan de beurt. Ze struikelt bijna van de zenuwen als ze binnenkomt, maar als de onderwijzer haar de vraag heeft gesteld, is het alsof ze de mensen in de zaal vergeet. Ze kijkt zwijgend voor zich uit en ze 'ziet' het: de zware kar op de stijgende weg en voor de kar de kleine magere ezel op zijn trillende dunne poten. Hij durft niet stil te staan uit angst voor de zweep. De open wond waarin het tuig schuurt wordt steeds groter. Naast het arme dier de man, een dikke man, scheldend en vloekend, terwijl hij met zijn zweep op de rug van de ezel slaat. En dáár in de poortopening staat Sint Franciscus in zijn bruine pij op blote voeten.
'Wel', vraagt de onderwijzer opnieuw, 'wat zegt Sint Franciscus nu?' Julia schudt haar hoofd en zegt: 'Niets, meneer, helemaal niets.'
'Denk eens goed na', zegt de onderwijzer bemoedigend, 'wat zegt Franciscus?' Julia kijkt hem aan en vergeet, dat er een prijs wordt gegeven voor een goed antwoord.
'Niets meneer', zegt ze weer, 'nee, Sint Franciscus zegt helemaal niets. Hij gaat naar de ezel toe, neemt voorzichtig het tuig van zijn gewonde rug, verzorgt de wond en laat de ezel van de planten langs de weg eten. Dan spant Franciscus zichzelf voor de kar en trekt die de poort in ... En de man, die verbaasd toekeek, zegt ook geen woord. Maar opeens gooit hij de zweep van zich af en begint de kar van achteren met beide handen voort te duwen.'
Het is even stil. De mensen kijken verbaasd. Een paar gaan klappen, maar anderen vinden dat Julia geen antwoord heeft gegeven op de vraag. Het bestuur trekt zich terug om te beslissen wie de prijs heeft verdiend: Tino of Maria, of toch Julia?
Wie zou jij de prijs geven?
Herkomst onbekend top

De eerste ontmoeting van Franciscus en de vogels
Een gedenkteken in Pian d'Arca bij Bevagna roept de eerste ontmoeting in herinnering van Franciscus met de vogels. Omdat er veel misverstanden over deze gebeurtenis uit 1213 bestaan, zal ik jullie nu op gezag van Thomas van Celano, de eerste levensbeschrijver van Franciscus, die het verhaal zelf uit de mond van Franciscus en de broeders die erbij waren, heeft vernomen, vertellen wat er echt is gebeurd.
"Het gebeurde niet lang nadat broeder Franciscus op raad van broeder Silvester en zuster Clara besloten had zich niet op afgelegen plaatsen terug te trekken om daar de Heer te loven, maar de wijde wereld in te gaan om alle mensen op de hoogte te stellen van de zaligheid van het leven volgens het evangelie. Met enkele broeders trok hij het wonderschone dal van Spoleto in. In de buurt van Bevagna kwam hij bij een plek, waar een grote menigte vogels van diverse pluimage bijeen was om zich te goed te doen aan vers zaaigoed en jonge plantjes; er waren duiven, kraaien en nog andere vogels die gewoonlijk kauwen genoemd worden.
Van kindsbeen af was Franciscus hartelijk en hoffelijk gestemd ten opzichte van de redeloze schepselen in de natuur. Spontaan als hij was, liet hij zodra hij de vogels zag, zijn broeders staan waar ze waren, en liep enthousiast op de vogels af. Hij groette de vogels met de wens waarmee hij anders de mensen groette: 'De Heer geve u vrede,' en vroeg zich intussen verrast af, waarom de vogels niet wegvlogen, zoals ze altijd doen, als mensen te dicht in hun buurt komen. Het was alsof de vrede werkelijk uit de hemel was neergedaald en zich rondom hem over de vogels verspreidde. Broeder Franciscus was er zeer verheugd over, dat zijn leven volgens het evangelie hem werkelijk hadden teruggebracht tot de oorspronkelijke staat van onschuld. Het was hier in Pian d'Arca plotseling zo schoon als het in het aards paradijs geweest moet zijn voor Adam van de appel at. Leven volgens het evangelie deed niet alleen mensen uit hun schulp komen, maar het hief zelfs de angst en schuwheid op van redeloze dieren. Daarom waagde hij het nu ook hun nederig te vragen te luisteren naar het woord van God. Vervolgens sprak hij hen toe en sloot die toespraak af met de woorden: 'Mijn broeders vogels, grote lof moeten jullie brengen aan jullie Schepper en Hem altijd van harte beminnen. Hij is het immers, Die jullie veren gaf om je te kleden en vleugels om te vliegen en ook verder alles wat jullie nodig hebben. Hij gaf jullie een ereplaats onder de schepselen en wees jullie de vrije, zuivere lucht tot verblijfplaats aan. Jullie zaaien niet en maaien niet. Dat hoeft ook niet. Want zonder dat jullie er iets voor hoeven te doen, beschermt Hij jullie en regelt alles voor jullie.' Toen begonnen de vogels tot verrassing van Franciscus en de broeders die erbij waren op hun eigen wijze hun vreugde te uiten: ze rekten hun hals, strekten hun vleugels, openden hun snavel en keken naar hem. Franciscus wandelde tussen hen rond, terwijl hij met zijn habijt langs hun kopjes en lijfjes streek. Tenslotte zegende hij hen, maakte het kruisteken en gaf de vogels, die maar al te graag in zijn nabijheid leken te verblijven, verlof weg te vliegen. Blij gestemd zette broeder Franciscus samen met zijn broeders zijn tocht voort en dankte God die door de vogels en alle andere schepselen beter gediend, gekend en gehoorzaamd wordt dan door de mensen. En deze man, die van kindsbeen af zo hartelijk en hoffelijk omging met de vogels en alle andere schepselen, bedacht spijtig dat hij voorheen te weinig oog en oor voor hen had. Hij nam zich voor daarin onmiddellijk verandering te brengen. Zo bracht deze eerste ontmoeting van Franciscus en de vogels een nieuwe wending in zijn leven. Van dit ogenblik ging hij met alle andere schepselen om als zusters en broeders. Zijn hart opende zich voor hun eigenheid en voor de wonderlijke geheimen van hun bestaan. Het zou ons veel te ver voeren, als ik nu zou gaan vertellen, hoe graag de dieren bij Franciscus in de buurt waren en hoe broeder Franciscus in de rest van zijn leven van deze zusters en broeders heeft genoten en wat hij allemaal van heeft geleerd.
Daar, in die boomgaard bij Cannara, kwam broeder Franciscus tot het inzicht, dat de vogeltjes en andere schepselen hun Schepper naar hun aard de Schepper beter dienen, erkennen en gehoorzamen dan de mensen. En hij vroeg een van de broeders die erbij aanwezig waren dit in een Vermaning (V) op te schrijven."

Eerste levensbeschrijving van Thomas van Celano, nr. 58, vgl. Fioretto XVI
(bewerking H. Sevenhoven)
top

Over de bomen en de wormen
Wanneer broeders aan het houthakken waren, stond Franciscus hun niet toe een boom helemaal om te kappen; die boom moest de kans krijgen weer uit te botten. Hij beval ook de tuinman de graszomen rond de tuin niet om te spitten, opdat het groen van de struiken en de liefelijke schoonheid van de bloemen te zijner tijd getuigen zouden van de heerlijkheid van de Vader van de schepping. Eveneens droeg hij de tuinman op om in de tuin een terrein af te bakenen voor welriekende en bloesemdragende gewassen; die zouden degenen, die ze bekeken, de genotvolle, eeuwige heerlijkheid in herinnering brengen.
Hij raapte wormen van de grond op om ze niet te laten vertrappen en liet bijen 's winters honing en de beste wijnsoorten brengen, opdat ze niet door gebrek aan voedsel zouden omkomen. Hij zag in alle dieren zijn broeders en sprak ze ook aan, al ging zijn voorkeur uit naar tamme dieren.

Thomas van Celano (uit de tweede levensbeschrijving, nr. 165) top

Hoe broeder Juniperus een paar ringen van het altaar haalde en ze weggaf uit liefde voor God
Toen broeder Juniperus een keer met Kerstmis in meditatie verzonken was voor het altaar van het klooster in Assisi, een heel rijk bewerkt en versierd altaar, bleef hij daar op verzoek van de koster de wacht houden, zodat deze even kon gaan eten. En terwijl hij daar in devote overdenking zat, kwam er een arme vrouw die hem ter liefde Gods een aalmoes vroeg. Hij antwoordde haar: 'Wacht maar eens even, ik zal kijken of ik je iets van dit rijk versierde altaar geven kan.' Nu hing er over dat altaar een heel bijzonder sierkleed, voorzien van kostbare zilveren ringen. En broeder Juniperus zei: 'Deze ringen zijn nergens goed voor.' Hij nam een mes, sneed ze van het sierkleed af en gaf ze uit naastenliefde aan de arme vrouw.
De koster had nauwelijks drie of vier happen gegeten, toen hij zich plotseling de gewoonte van broeder Juniperus herinnerde, en hij begon te vrezen dat deze in zijn overmatige liefdadigheid misschien de hand zou slaan aan het versierde altaar dat hij hem had laten bewaken. Daarom stond hij meteen van tafel op en ging naar de kerk om te kijken of de altaarversiering nog compleet was. Toen hij zag dat de ringen van het sierkleed afgesneden en verdwenen waren, was hij uitzinnig van boosheid en verontwaardiging. Broeder Juniperus, die hem zo verstoord zag, zei: 'Maak je niet druk om die ringen, want die heb ik aan een arme vrouw gegeven die ze heel hard nodig had, en hier waren ze alleen maar overbodige praal.'
Zodra hij dit hoorde, rende de koster bezorgd de kerk en de hele stad door om te zien of hij die vrouw toevallig kon vinden; maar hij vond haar niet en ook niemand die haar had gezien. Terug in het verblijf haalde hij in woede het sierkleed van het altaar, stapte ermee naar de generaal, die in Assisi was, en zei: 'Pater generaal, ik vraag u broeder Juniperus te straffen, die dit sierkleed, het mooiste dat we in onze sacristie hadden, heeft verknoeid. Moet u zien hoe hij het gehavend heeft en alle zilveren ringen eraf heeft gesneden om ze, zoals hij zegt, aan een arme vrouw te geven.' De generaal antwoordde: 'Dit is niet te wijten aan broeder Juniperus maar aan jouw onnozelheid, want je kent hem toch onderhand. Het verbaast me eerlijkgezegd dat hij de rest ook niet heeft weggegeven. Hoe dan ook, ik zal hem voor dit vergrijp op de vingers tikken.' En nadat hij alle broeders in de kapittelzaal bijeengeroepen had, liet hij broeder Juniperus bij zich komen en berispte hem in tegenwoordigheid van de hele gemeenschap om de kwestie van die ringen. Daarbij verhief hij in zijn boosheid zijn stem zozeer, dat hij er helemaal hees van werd.
Broeder Juniperus was van die woorden nauwelijks onder de indruk, want beledigingen die hem flink vernederden deden hem plezier. Wel was hij echter bezorgd om de heesheid van de generaal, en begon hij na te denken of hij daarvoor niet een middeltje wist. Zo ging broeder Juniperus, nadat hij door de generaal was berispt, naar de stad en liet daar een groot bord meelpap met boter klaarmaken. Diep in de nacht keerde hij terug, stak een kaars aan, liep met het bord meelpap naar de cel van de generaal en klopte op de deur. De generaal deed open en zag hem staan met de brandende kaars en het bord in zijn hand, en vroeg zachtjes: 'Wat krijgen we nu?' Broeder Juniperus antwoordde: 'Vader, toen je me vandaag om mijn fouten vermaande, merkte ik dat je stem hees werd, vermoedelijk omdat je hem hebt overbelast. Ik heb daarom gezocht naar een geneesmiddeltje en deze meelpap voor je laten maken. Eet die alsjeblieft op, want het zal je borst en keel beslist verlichten.' De generaal antwoordde: 'Vind je dit een tijd om iemand lastig te vallen?' En broeder Juniperus zei: 'Zie je, ik heb dit speciaal voor jou laten maken en zou je willen vragen het op te eten, afgezien van wat de aanleiding was, want dat zal je goed doen.' Maar de generaal, verstoord om het late uur en die opdringerigheid, beval hem weg te gaan omdat hij toch niet van plan was op dat tijdstip te gaan eten, en noemde hem een onbehoorlijke vlerk. Toen broeder Juniperus besefte dat smeekbeden noch vriendelijke woorden iets uithaalden, zei hij: 'Wel, vader, als je deze pap die speciaal voor jou gemaakt is niet wilt eten, wees dan zo vriendelijk de kaars even vast te houden, zodat ik hem zelf kan opeten.' En de generaal, die als menslievend en godvruchtig man onder de indruk raakte van de liefde en eenvoud van broeder Juniperus en van de toewijding waarmee hij dit alles had gedaan, antwoordde: 'Vooruit dan, omdat je het zo graag wilt zullen we die pap samen opeten.' En zo aten ze vanwege een opgedrongen liefdadigheid gezamenlijk dat bord meelpap, en genoten ze meer van de betoonde naastenliefde dan van de pap.
Tot lof van Christus. Amen.

Het leven van broeder Juniperus, V top

Over het zeer heilige wonder dat Sint-Franciscus verrichtte toen hij de bloeddorstige wolf van Gubbio bekeerde
Juist buiten de oude kern van Gubbio staat een kerkje gewijd aan Franciscus en de wolf. Er vlakbij staat een bronzen gedenkplaat, die 's morgens tussen tien en twaalf glinstert in de ochtendzon. Samen herinneren ze aan die wonderlijke gebeurtenis, waarin broeder Franciscus bemiddelde in een vredesverbond tussen een hongerige wolf en de bewoners van deze stad.
Franciscus kwam hier graag. Hij was hier immers welwillend ontvangen door meneer Spadalunga, kort nadat hij zich op het plein van Assisi voor de bisschop had uitgekleed.
Het verhaal wat ik nu vertel, houdt de herinnering levend aan de wolf, zoals de wolf zelf in de laatste twee jaar van zijn leven de herinnering levend hield aan de tussenkomst van broeder Franciscus.
"Toen broeder Franciscus weer eens enige tijd in Gubbio verbleef, dook daar in de buurt een enorm grote, angstaanjagende en bloeddorstige wolf op, die niet alleen dieren, maar ook mensen verslond. En omdat die wolf ook dikwijls in de buurt van de stad kwam, verkeerden alle inwoners van Gubbio in vrees en beven. Ieder die de stad uit moest, deed dat gewapend alsof er oorlog was. Maar met dat al stond je hulpeloos tegenover dat woeste beest, als je het alléén tegenkwam. Het kwam uiteindelijk zó ver, dat niemand meer de stad uit durfde gaan; zo bang waren ze voor die wolf.
Omdat Franciscus met die mensen te doen had, vatte hij het plan op naar die wolf toe te gaan, ofschoon de mensen van de stad hem dat ten sterkste afraadden. Terwijl de bevolking van Gubbio zich tot de tanden wapent en zich niet meer buiten de stadsmuur waagt, maakt Franciscus een kruisteken en verlaat de stad. Vol vertrouwen op God, slaat hij de weg in naar de plek waar de wolf zich bevindt. En ja hoor, terwijl de mensen zich verzamelen op de stadsmuur om getuige te zijn van het wonder, komt de wolf met opengesperde muil op Franciscus afrennen. Als hij vlakbij is, maakt broeder Franciscus een kruisteken over hem en roept de wolf bij zich met de woorden: 'Kom hier, broeder wolf. In de naam van Jezus beveel ik je noch mij noch iemand anders kwaad te doen.' En toen gebeurde het wonder. Het vervaarlijke monster sluit zijn bek, houdt zijn vaart in, begint te kwispelstaarten en werpt zich mak als een lam aan de voeten van Franciscus neer.
Toen sprak Franciscus hem als volgt toe: 'Broeder wolf, je berokkent veel schade in deze streek, en je hebt hier veel onheil gesticht door allerlei dieren te verminken en te doden. En je hebt niet alleen dieren gedood en verslonden, maar je hebt je zelfs verstout om mensen te doden en te verminken. Daarom verdien je de galg als een rover en een valse moordenaar. Alle mensen zijn al tegen je gekant. Ja, heel de streek is je vijandig gezind. Maar, broeder wolf, ik wil vrede sluiten tussen jou en hen, en wel op de volgende voorwaarden: dat jij ze geen kwaad meer zult doen, en dat zij van hun kant jou alles zullen vergeven wat je misdaan hebt en dat ze ophouden met op je te jagen en de honden op je af te sturen.' De wolf belooft zich aan dit verbond te houden op de manier die een wolf betaamt, namelijk door zijn kop te buigen en Franciscus zijn rechtervoorpoot te geven.
Daarop sprak Franciscus: 'Broeder wolf, daar je deze vrede wilt sluiten en je eraan wilt houden, beloof ik je ervoor te zorgen dat de mensen van deze streek je steeds te eten zullen geven zolang je leeft, zodat je nooit meer honger hoeft te lijden; want ik weet heel goed, dat je al dat kwaad alleen maar gedaan hebt, omdat je honger had. Maar dan moet jij me beloven dat je geen mens of dier meer schade zal doen.' Opnieuw buigt de wolf zijn kop en legt zijn rechtervoorpoot voorzichtig in de handen van Franciscus.
Daarop nodigt broeder Franciscus de wolf uit met hem mee te gaan naar het plein van Gubbio om daar de vrede te bekrachtigen. En daar gaan ze dan. Nu zijn de burgers van Gubbio werkelijk buiten zichzelf van verbazing. Als een lopend vuur gaat het nieuws door de stad. En heel de stad dringt samen op het marktplein om Franciscus en de wolf te zien.
Daar komen ze echter van een koude kermis thuis. Broeder Franciscus klautert op een verhoog en steekt een preek af, "waarin hij onder andere zei, dat God om de zonden zulke rampen toelaat." De vlammen van de hel zijn heel wat erger dan de vraatzucht van een wolf, die alleen maar het lichaam kan doden. En dan raken de mensen al in vrees en beven voor de muil van zo'n armzalig dier. "Keert u daarom tot God, allerliefsten, en doet oprecht boete voor uw zonden."
Na deze preek sprak Franciscus: 'Luister, zusters en broeders, broeder wolf hier heeft mij beloof vrede met u te willen sluiten en geen dier of mens meer een haar te zullen krenken, als u belooft hem iedere dag te geven wat hij nodig heeft; en ik sta er persoonlijk borg voor, dat hij dit verdrag stipt na zal komen.' Eenstemmig belooft het volk nu de honger van wolf voortaan te zullen stillen en voor de ogen van het volk bevestigt de wolf voor de derde maal, dat hij deze overeenkomst zou eerbiedigen. Juichend prijzen de burgers van Gubbio de Heer die hun broeder Franciscus heeft gezonden.
Daarna leeft de wolf nog twee jaar in alle vredigheid en vriendelijkheid in Gubbio. En de mensen hebben verdriet, als hij sterft, want tijdens zijn leven herinnert hij hen voortdurend aan Franciscus. Deze taak wordt na de dood van de wolf van hem overgenomen door het vertellen van dit verhaal."

Fioretto XXI (bewerking H. Sevenhoven)  top

De maan in het water
Franciscus was met een broeder onderweg naar een kluizenarij. Hij was niet vrolijk en sjokte maar wat voort. Hij had zorgen om zijn broederschap, maar ook om zijn eigen leven. Volgde hij de weg van zijn Heer? Het begon donker te worden, maar de kluizenarij was nog ver. Gelukkig was het volle maan en konden zij verder gaan. Ze komen langs een put. Franciscus blijft staan, buigt zich voorover en kijkt in het stille water. Hij wordt stil. De maan weerspiegelt zich in het donkere water. Hij klaart op, ze vervolgen hun weg; dan begint hij te zingen. Hij jubelt het uit. De broeder vraagt waarom hij plotseling zo vrolijk is. Franciscus zegt: "Zag je dan niet wat ik zag in de diepe put?" "Ik vermoed dat u de maan zag", antwoordde de broeder. "Ik zag in het licht van de maan het gezicht van onze zuster Clara." Clara, de lichtende, herinnert hem aan de bron van het levende water. En Franciscus bruist weer van levenslust.
Herkomst onbekend
  top

Franciscus laat een worm voorgaan
Franciscus klimt omhoog naar de kluizenarij van de Carceri. De berg Subasio wordt steeds woester.
Een appel valt voor zijn voeten neer. Je zou haast denken dat hij de dorst van de broeder heeft geraden. Franciscus pakt de appel zorgvuldig op, en zijn hand verheugt zich over de onverwachte koelte van de vrucht.
«Wat een prachtig schepsel ben je!» roept hij uit. Van je rondheid word ik duizelig. Je groeven glimlachen van het plezier appel te kunnen zijn.
Hoe heb je gesidderd van angst in de nachtvorst van de vroege lente. Hoe taai wist je je val steeds weer voor je uit te schuiven.»
Aarzelend en dorstig steekt Franciscus de appel omhoog om erin te bijten. Dan ziet hij vlak naast de steel een gaatje, dat verraadt dat er een worm in de appel woont.
«Ach appel», zegt Franciscus dan, «wat geef je me een prachtig voorbeeld. Je hebt een ander schepsel al onderdak en voedsel aangeboden. Daar had ik toch bijna broeder Worm van zijn levensonderhoud beroofd.»
En voorzichtig legde Franciscus de appel terug in het gras.

Claire & Yvan Goll top

Hoe Franciscus het geduld aanbeveelt
Franciscus en broeder Masseüs keren onder de stromende regen uit Gubbio terug. Broeder Masseüs loopt - volledig doorweekt - sneller en sneller. Steeds tien schreden vooruit, wacht hij keer op keer zijn reisgenoot met tentoonspreiding van zo groot mogelijk ongeduld op. Als hij hem al voor de zesde maal heeft ingehaald, zegt Franciscus:
'Wat heb je toch een haast, mijn vriend. Ben je soms bang van de regen? De regen heeft zachtere handen dan een jong meisje en kent vrolijker liederen als de wijndrinkers. Je moet de regen liefhebben en je door haar laten beminnen!'
Terwijl het pijpenstelen begint te regenen, kleedt Franciscus zich uit om zijn lijf nog beter aan de tederheid van zuster regen aan te kunnen bieden. Dan spreekt hij broeder Masseüs goedhartig toe:
'Mijn broeder, vandaag leer ik je het geduld! Zie de volharding waarmee de regen uit de hemel valt, hoe onvermoeibaar de beek aan de rots ontspringt. Denk aan het geduld van de haven, die naar het schip smacht, aan het geduld van de zee, die golf na golf op het strand werpt, zonder ooit een stap vooruit te komen. Denk aan het geduld, dat de stam van een boom nodig heeft, tot er een kruis van te maken valt. Denk aan het geduld van de aarde die op de botten van mijn armzalige lijf wacht.'
Bij deze woorden werpt broeder Masseüs zich, midden in een reuzenplas, aan de voeten van de heilige neer en begint zijn sandalen te kussen, zeggend: 'En denk aan het geduld dat je met mij, de grootste van alle zondaars, hebt.'

Claire & Yvan Goll top

Franciscus wil de slaap afschaffen
Franciscus dwong zichzelf minder en minder te slapen en spoorde de broeders aan, hem na te volgen.
«Sta toch op, broeder Juniper», riep hij midden in de nacht. «Het is tijd om te bidden.»
Broeder Juniper sliep nog half en dacht niet aan het woord van Franciscus: «Wie gehoorzaamt, moet als een lijk zijn.»
Met tegenzin sprak hij: «Mijn geest wil wel bidden, vader, maar mijn lijf wil slapen.»
«Laten wij toch vol verachting op het lichaam neerzien, omdat wij allen door eigen schuld ellendig en weerzinwekkend zijn, slechts vuilnis en wormen. Slapen is godvergetelheid, ondankbaarheid; het is een vlucht. Weten wij, of de bomen slapen? Slaap het water? Beken staan nooit stil. Onophoudelijk dalen zij neer van de bergen in de dalen. Ze boren zich een weg door de muren van de nacht. Ze breken de stilte in duizend scherven en gooien de slaap bij elke bocht om.»
«Mijn lijf is zwaarder dan een steen», mopperde Juniper.
«Denk je soms, dat stenen slapen? Ze maken mij wakker. Hun stemmen van kwarts, van graniet, van bontgekleurd basalt, dreunt door de nacht. Ze gaan om met de sterren, hun verwanten, en soms ontspringt uit hun ontmoeting een vonk.»
«Maar de slaap is toch ook vruchtbaar», meende Juniper. «Een droom kan je even snel als een gebed naar wonderen dragen. Het rijk van de droom is de buur van het rijk van de stenen, waarvan u de muziek hoort. De droom spreekt schuldenaars vrij en maakt twijfelaars gelovig. Dankzij de droom staan de doden weer op en worden grijsaards jong....»
«Genoeg kletspraatjes! Weet je dan niet dat de droom een uitvinding van de duivel is? Het is een cadeau van duistere machten. Gebed krijg je niet cadeau; daar moet je moeite voor doen. En het gebed, het ontwaken van de ziel, is God welgevallig. Het is de onophoudelijke, aandachtige aanwezigheid van het hart, het is de anti-slaap ...
Sta op, broeder Juniper! Neem een voorbeeld aan broeder Rufinus, die zelfs in zijn slaap bidt! Wij moeten steeds voorbereid zijn op het bezoek van een engel.... Bidt met mij mee:
Heilige vrouwe Armoede, de genade van de Heer stelt mij in staat u te groeten, u met uw zuster de heilige Deemoed. Geen van u kan het bezit van mensen worden, tenzij hij eerst aan zichzelf sterft. Slechts dan zal de tweede dood hem niet treffen.»
En terwijl zij baden, ging de zon op, één uur te vroeg.

Claire & Yvan Goll top


Klik om een email te versturen,
09-01-2009